De opzeggingsvergoeding en de bijzondere beschermingsvergoeding verschuldigd aan een werknemer of werkneemster die zijn of haar prestaties tijdelijk heeft verminderd

Het Instituut ontving een klacht van een werkneemster die werd ontslagen terwijl zij tijdskrediet opnam om voor een kind jonger dan 8 jaar te zorgen. Gesteund door het Instituut en haar vakbond, betwistte de werkneemster haar ontslag en vorderde zij een beschermingsuitkering.

Het arbeidshof was echter van oordeel dat de vergoeding moest worden berekend op basis van het lagere loon op het moment van het ontslag. Om die reden werd een cassatieberoep ingesteld met het verzoek om de vergoeding te berekenen op basis van het huidige loon, dat overeenkomt met het loon dat de werkneemster op basis van haar arbeidsovereenkomst zou hebben ontvangen indien zij haar arbeidsprestaties niet tijdelijk had verminderd.

Zelfs indien de regel inzake de vermindering van de vergoeding neutraal is geformuleerd, benadeelt deze volgens het Instituut de werknemers die worden ontslagen wanneer zij hun arbeidsprestaties verminderen ten opzichte van personen die voltijds blijven werken.

Het Instituut beveelt daarom een wijziging van de Belgische wetgeving aan wat betreft de berekeningswijze van de beschermingsvergoeding bij tijdelijke arbeidsduurvermindering.